Genlisea

Uit Werkgroep Carnivora
Versie door Pim (overleg | bijdragen) op 20 jan 2013 om 18:18 (→‎Grond)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Genlisea roraimensis in zijn natuurlijke, natte, habitat op Mount Roraima. Fotograaf: John van der Werf
Genlisea roraimensis. Fotograaf: John van der Werf
Genlisea repens. Fotograaf: John van der Werf
Genlisea violacea “Itacambira giant” giant”, gaat tegenwoordig door het leven als Genlisea flexuosa. Fotograaf: John van der Werf

Kurkentrekkerplant

De planten van het geslacht Genlisea behoren tot één van de minst bekende vleesetende planten, en onbekend maakt onbemind. Het is pas vrij recent aangetoond dat het daadwerkelijk een vleesetende plant is, gespecialiseerd in protozoa en andere kleine bodem organismen.

De planten uit het geslacht Genlisea zijn in het algemeen kleine eenjarige of (vaker) overblijvende en vaak onopvallende kruiden. Dat sommige soorten als éénjarige groeien is vooral een strategie om droge tijden te overleven, opvallend genoeg zijn er een aantal soorten, zoals bijvoorbeeld G. violacea, facultatief eenjarig: in het wild zijn ze vaak eenjarig maar bij optimale omstandigheden (in cultuur) blijken ze “ineens” meerjarig te zijn. In Brazilië is een “G. pygmaea” variëteit aangetroffen met een aparte strategie om droge periodes te overleven: ze maakt net als bijvoorbeeld Utricularia menziessii en veel Drosera’s uit Zuidwest Australie knollen aan.

Het geslacht Genlisea behoort samen met blaasjeskruid (Utricularia) en vetblad (Pinguicula) tot de Lenitubulariaceae familie en bestond tot voor kort uit minstens 22 soorten (plus nog enkele soorten waarvan de formele beschrijving in voorbereiding is) maar inmiddels zijn er 5 nieuwe soorten aan het totaal toegevoegd. Identificatie van de soorten is overigens in de meeste gevallen niet eenvoudig.

Het geslacht Genlisea is opgedeeld in twee ondergeslachten, deze zijn vooral te onderscheiden op de manier waarop hun zaadcapsules zich openen. Waar in het subgenus Tayloria de zaadcapsules zich in twee gelijke helften in de lengte richting openen, openen de zaadcapsules van het geslacht Genlisea via meerdere vrijwel rondlopende breuken overdwars waardoor soms een spiraalvormende opening ontstaat. Minder duidelijke verschillen tussen beide ondergeslachten zijn de vorm van de stuifmeelkorrels en in het distributie patroon van bepaalde klieren binnen in de vallen. Het subgenus Tayloria bevat drie soorten (Genlisea lobata, G. violacea, G. unicnata en de recentelijk beschreven G. flexuosa, G. Metallica, G. ologophylla, G. exhibitionista en G. nebulicola). Mogelijk zijn nog enkele nog niet beschreven dan wel soorten die tot nu toe genegeerd zijn en dan met name uit het G. violacea complex. De verspreiding van het subgenus Tayloria is beperkt tot de hooglanden van Zuidoost Brazilië waar enkele van deze soorten een zeer beperkte verspreiding hebben. Het ondergeslacht Genlisea komt zowel in Afrika als in de tropen van de Nieuwe wereld voor, maar geen enkel Genlisea soort komt zowel in Afrika als in de Amerika’s voor.

Fascinerend is dat uit onderzoek aan het DNA van vrijwel alle bekende en sommige nog niet erkende soorten Genlisea kan worden afgeleid dat de wieg voor dit geslacht in de Nieuwe wereld (waarschijnlijk het tegenwoordige Brazilië) stond. Daar waar het ondergeslacht Tayloria volledig in Zuid Amerika voorkomt is het ondergeslacht Genlisea in beide werelddelen aanwezig, dit ondergeslacht kan weer worden opgedeeld in twee groepen waarvan een in Zuid Amerika en de ander alleen in Afrika voorkomt. Eerst werd gedacht dat deze verdeling van de Genlisea soorten ontstaan was door de opdeling van het Supercontinent Gondwana in de continenten zoals we ze nu kennen, maar het geslacht Genlisea is waarschijnlijk jonger dan de splitsing van Gondwana. De nieuwste theorie is dat het geslacht zich eerst in Brazilië heeft gevestigd en vervolgens Afrika heeft bereikt (waarschijnlijk op “vlotten” die getransporteerd werden door krachtige oceaanstromingen). Vervolgens heeft Genlisea weer de weg terug naar Zuid Amerika weten te vinden waar zich een groep soorten bevindt met een grotere morfologische genetische gelijkenis met de Afrikaanse soorten.

Genetisch onderzoek aan de diverse Genlisea soorten bevestigd de huidige indeling in twee ondergeslachten. Het ondergeslacht Genlisea kan op basis van moleculaire data, geografische verspreiding en de morfologie weer worden onderverdeeld in 3 duidelijke secties. Maar bracht ook aan het licht dat de huidige classificatie van Genlisea op de schop moet. Diverse soorten blijken op basis van de moleculaire data (in combinatie met de morfologie van de plant) te moeten worden opgesplitst in meerdere (onder)soorten: zo lijkt de G. pygmaea waarschijnlijk in 4 soorten te worden opgedeeld, met de knolvormende G. pygmaea als een aparte soort (deze is meer verwant aan G.aurea), G. repens wordt waarschijnlijk in (minstens) 2 soorten opgesplitst. Genlisea roraimensis in zijn natuurlijke, natte, habitat op Mount Roraima.

Ook verschillende vormen van G. violacea zijn in werkelijkheid aparte soorten met duidelijk verschillende bloemen (G. violacea “Itacambira giant”, een in cultuur bekende variëteit is er daar één van en zal voortaan door het leven gaan als G. flexuosa).

Er zijn diverse Genlisea soorten in cultuur zoals G. violacaea, G. pygmaea, G. hispidula en G. margaratae. De meeste soorten zijn meerderjarig met uitzondering van G. africana, G. angolensis, G. bartlothii (in cultuur wel meerjarig), G. stapfii en G. taylorii.

Kaart: verspreiding van de Genlisea soorten. De kleuren geven de soortendichtheid aan. De afbeelding komt uit: Fleischmann et al. 2010. Molecular Phylogenetics and Evolution, 56: 768-783.

Herkomst

Genlisea, komt verspreid voor in Zuid en Midden Amerika (inclusief Cuba) en ook in Afrika (inclusief Madagaskar). Op enkele plekken komen meerdere soorten naast elkaar voor: waarbij de grootste soortendichtheid kan worden gevonden in het Zuidoosten van Brazilië (waar lokaal zeker 7 soorten naast elkaar voorkomen) de hooglanden van Guyana (Gran Sabana en de tepuis) en in het stroomgebied van de Zambezi rivier in zuidelijk Afrika (zie de kaart rechts).

De Genen

Recentelijk is Genlisea volop in de schijnwerpers van de wetenschappelijke wereld komen te staan omdat enkele soorten uit dit geslacht (G. aurea en G. margaretae) het kleinste genoom (chromosomen set) bezitten van alle zaadplanten (zelfs kleiner dan bij sommige bacteriën!). Verrassend hierbij is dat binnen Genlisea zowel het kleinste en het grootste genoom van de Lentibulariacea voorkomt met een factor 24 verschil in grootte van het genoom. Dit in combinatie met nog enkele andere bijzondere eigenschappen maakt Genlisea tot een perfect model voor genetici met het ultra kleine genoom als kern (focus) voor nader onderzoek.

Genlisea’s wortelstructuur, ook zichtbaar zijn de spatel- of lancetvormige bladeren. Fotograaf: John van der Werf

De Val / Wortels

Bij alle soorten Genlisea zijn de wortels vervangen door zogenaamde “rhizophyllen” (wortelachtige structuren zie de foto rechts), dit zijn eigenlijk een soort vervormde bladeren. De chlorofylloze, ondergrondse “rhizophyllen” hebben de vorm van een (omgekeerde) Y bestaande uit een bolle blaasjesachtige structuur aan de basis met een buisvormige nek eindigend in twee, helixvormige, gedraaide vangarmen. Deze vangbladeren zijn in staat om kleine ongewervelde diertjes en algen te lokken en te vangen, dit gebeurt waarschijnlijk niet selectief. De prooi kan de rhizophyllen op twee manieren binnenkomen: via kleine openingen in de helixvormige armen of via de grotere opening bij het punt waar beide armen samenkomen. Vanaf daar wordt de prooi verder getransporteerd tot in het buisvormige binnenste van de blaasvormige val door middel van rijen superkleine haartjes die slechts uit 2 tot 3 cellen bestaan. Hierdoor is alleen transport in de richting van het verre einde van de blad val mogelijk (vergelijkbaar met een kreeftenfuik). De prooi hoopt zich op in een holle kamer aan het verre eind van de val waar het waarschijnlijk door een gebrek aan zuurstof sterft. Door interne klierharen worden eiwit splitsende enzymen aangemaakt die uiteindelijk voor de vertering zorgen.

Het exacte vangmechanisme van Genlisea blijft echter onduidelijk, er zijn tegenstrijdige aanwijzingen over het al dan niet actief vangen van de prooi maar meest waarschijnlijk is toch dat Genlisea zijn prooi passief vangt.

Naast de vangbladeren bezitten de planten nog een tweede blad type: dit type blad bevat chlorofyl, ligt op de grond en is meestal spatelvormig of lancetvormig en vormt een min of meer dicht rozet. Bij de meerjarige soorten wordt er vaak een kort rhizoom (wortelstok) gevormd. Genlisea repens is de enige soort die een kruipend, verlengd rhizoom vormt.

Veel soorten zijn vrij klein met bloemstengels die 10-15 cm hoog reiken maar Genlisea unicnata uit Brazilie is de reus onder de Genlisea soorten, met bloemstengels die wel 120 cm hoog kunnen worden en met vallen die een diameter hebben vergelijkbaar met Sarracenia bekers, je kunt er makkelijk je vinger in steken.

Genlisea violacea “Itacambira giant”. Fotograaf: John van der Werf

De Bloem

De bloemen verschijnen in principe in een tros, over het algemeen gaan de bloemen aan slechts één kant tegelijk open. In sommige gevallen is de bloemstengel vertakt. De bloemstengel kan kaal zijn of bezet met haartjes of klieren. De bloemsteeltjes, bloemknop en de stijl zijn bij een aantal soorten bedekt met klieren die lijmdruppels afscheiden. De Genlisea bloem is tweezijdig symmetrisch met de typische “drakenbek” vorm zoals bekend met gelijkenis bloemen van de verwante geslachten Pinguicula en Utricularia.

De bloemkleur is meestal geel of violet, zelden wit-achtig of crème kleurig, opvallend genoeg komen geel bloeiende soorten alleen in Zuid Amerika voor.

Leefgebied

Genlisea komt vooral voor op voedselarme gronden die op zijn minst een flink deel van het jaar nat zijn zoals druipwanden op rotsen, moerasgraslanden, moerassen, kwartszand vlaktes en de uitlopers van rotseilanden. Enkele soorten zoals Genlisea guianensis groeien volledig aquatisch.

Hybriden

Er is ieder geval één natuurlijke Genlisea hybride bekend: G. margaretae x glandulosissima in Noordoost Zambia. Verder is de kunstmatige kruising G. violacea x G. lobata bekend in cultuur (is eigenlijk G. flexuosa x lobata).

Verzorgingstips

Genlisea’s zijn over het algemeen vrij makkelijke planten om te kweken en kunnen op de zelfde manier behandeld worden als terrestrische Utricularia soorten (G. filiformis schijnt zelfs net zo te kunnen woekeren als bijvoorbeeld U. subulata).

Water

Genlisea gedijt het best bij een hoog water niveau (komt overeen met de omstandigheden op Mt. Roraima). Een hoge luchtvochtigheid is daarbij ook van belang, maar aangezien de plant een hoog waterniveau nodig heeft is daarbij bijna automatisch ook een hoge luchtvochtigheid aanwezig rond de plant.

Licht

Genlisea heeft matig tot veel licht nodig.

Temperatuur

De optimumtemperatuur om Genlisea te kweken is 18-35°C en is dus niet winterhard. Een winterrust periode is niet nodig (misschien met uitzondering van de knolvormende soort).

Het kan zijn dat Genlisea, ondanks dat het tropische is in de natuur, gedurende de winter in een slaaptoestand gaat, waar de bladeren geel en de rozetten merkbaar schrompelen. Om het totale verlies van de plant te voorkomen, neem je best alle bloemstengels weg. De planten hebben nooit gefaald om opnieuw uit te lopen, alhoewel sommige soorten in de natuur éénjarigen kunnen zijn.

Grond

Genlisea verkiest een grond van turfmos (of turf) en zand of Sphagnum in de verhouding 1:1. Het waterpeil dient permanent tot aan het oppervlak te staan. Genlisea kan ook vrij rond drijvend in een oppervlakkige waterbak gekweekt worden.

Een eenvoudige wijze om Genlisea (in ieder geval G. flexuosa en G. lobata x violacea ) te groeien is in een ondiep bakje met puur Spagnum (alleen het Spagnum wel een beetje onderhouden).

Vermeerdering

Zaaien
De meeste Genlisea's bloeien goed van in de lente tot de herfst en als een bestuiving plaatsvindt wordt er veel zaad gevormd. Dit zaad kan gezaaid worden op de bodem waarop ze binnen enkele weken kunnen kiemen. De groei is relatief snel en planten kunnen bloeien binnen een paar maanden.
Bladstekken
De blaadjes kunnen voorzichtig worden los getrokken van de plant en vervolgens op levend Sphagnum worden gelegd (werkt in sommige gevallen ook met de vallen). Binnen afzienbare tijd heb je dan minstens een nieuw plantje. Bij sommige soorten is het de moeite waard om het blad eerst in delen te snijden om zo meer jonge plantjes te krijgen.

Soorten

De Genus Genlisea bevat de volgende Species:

Links

Interessante sites waar informatie te vinden is over Genlisea's