Pinguicula

Uit Werkgroep Carnivora

Vetblad

Pinguicula, algemeen bekend als vetblad, is een vleesetende plant die met kleverige bladeren insecten lokt, vangt, en verteert om minerale voeding binnen te krijgen die in de arme gond, waarop ze voor komen, weinig aanwezig is.

De meerderheid van de Pinguicula´s zijn vaste planten . De enige bekende eenjarige planten zijn P. sharpii, P. takakii, P. crenatiloba, en P. pumila. Alle soorten vormen steelloze rozetten .

Pinguicula's kunnen grofweg verdeeld worden in twee hoofdgroepen op basis van het klimaat waarin ze groeien:

  1. Tropische Pinguicula soorten vormen ofwel enigszins compacte winter rozetten ofwel behouden de vleesetende bladeren het hele jaar door.
  2. Gematigde Pinguicula soorten vormen vaak compacte winterknoppen, bestaand uit schubachtige bladeren om zo te kunnen overwinteren. Gedurende deze tijd sterven de wortels (met uitzondering van P. alpina ) en vleesetende bladeren af.

Gematigde soorten bloeien als ze hun zomerrozetten vormen, terwijl tropische soorten bloeien als ze hun rozet vernieuwen.

Veel Pinguicula's wisselen van vleesetende bladeren naar niet-carnivore bladeren als de seizoenen veranderen. Op basis hiervan kunnen we de twee hoofdgroepen verder onderverdelen basis van uiterlijke kenmerken:

  1. De groei in de zomer is verschillend in grootte of van vorm met die van het vroege voorjaar (voor gematigde soorten) of in de winter (tropische soorten). Dit zijn heterophyllous planten.
  2. De groei in grootte en vorm is nagenoeg gelijk gedurende het gehele jaar. Deze uniforme groei identificeert een homophyllous soort.

Dit resulteert in vier groepen:

  • Tropische Pinguicula soorten: die niet worden onderworpen aan een winterrust, maar wel afwisselend bloeien en rozetten vormen.
    • Heterophyllous tropische soorten: soorten die afwisselend rozetten van vleesetende bladeren tijdens het warme seizoen vormen en compacte rozetten van vlezige niet-carnivore bladeren tijdens het koude seizoen vormen. Voorbeelden P. moranensis, P. gypsicola, en P. laxifolia.
    • Homophyllous tropische soorten: deze soorten produceren rozetten van carnivore bladeren van ongeveer gelijke grootte het hele jaar door, zoals P. gigantea.
  • Gematigd Pinguicula soorten: deze planten zijn inheems in klimaatzones met koude winters. Ze produceren een winterrustknop (hibernaculum) tijdens de winter.
    • Heterophyllous gematigde soorten: soorten waar de vegetatieve en generatieve rozetten verschillen in vorm en/of grootte, zoals te zien in P. lutea en P. lusitanica.
    • Homophyllous gematigde soorten: de vegetatieve en generatieve rozetten lijken identiek, zoals getoond door P. alpina , P. grandiflora , en P. vulgaris .

Herkomst

Van de ongeveer 80 thans bekende soorten komt het grootste aantal soorten voor in Zuid- en Midden-Amerika, er komen 12 soorten voor in Europa, 9 in Noord-Amerika, en een paar soorten in het noorden van Azië.

Pinguicula's zijn verspreid over het hele noordelijk halfrond. De grootste concentratie van soorten is echter in de vochtige bergachtige regio's van Centraal-Amerika (inclusief Mexico) en Zuid-Amerika, waar ze zelfs tot in het meest zuidelijke puntje voorkomen. Australië is het enige continent waar geen enkele inheemse Pinguicula soort voorkomt.

De Pinguicula vindt waarschijnlijk zijn oorsprong in Midden-Amerika, omdat dit het centrum van de Pinguicula diversiteit is. Ongeveer 50% van alle Pinguicula soorten zijn hier te vinden.

De grote meerderheid van de individuele Pinguicula soorten hebben een zeer beperkte verspreiding . De twee Pinguicula soorten met de grootste distributie zijn de P. alpina en de P. vulgaris, deze zijn te vinden in grote delen van Europa en Noord-Amerika. Andere wijd verbreide soorten zijn te vinden in de Verenigde Staten onder meer P. caerulea, P.ionantha, P. lutea, P. macroceras, P. planifolia, P. primuliflora, P. pumila, en P. villosa.

Leefgebied

In het algemeen groeien Pinguicula's in voedselarme, basische grond. Sommige soorten hebben zich aangepast aan andere grondsoorten, zoals zure venen (zoals P. vulgaris, P. calyptrata en P. lusitanica), of bestaat de bodem uit zuiver gips (P. gypsicola en andere Mexicaanse soorten), of zelfs verticale rotswanden (P. ramosa, P. vallisneriifolia, en de meeste Mexicaanse soorten). Een paar soorten zijn epifyten (P. casabitoana, P. hemiepiphytica, P. lignicola). Veel van de Mexicaanse soorten groeien meestal op mosbanken, steen, en in bermen van eiken-dennenbossen. Bij de Pinguicula macroceras ssp. nortensis is zelfs waargenomen dat deze groeit op hangend dood gras. Elk van deze omgevingen is zeer voedselarm, waardoor Pinguicula kan concurreren met zijn omgeving.

Pinguicula heeft een omgeving nodig die bijna altijd constant vochtig of nat is, in ieder geval tijdens hun vleesetende groeifase. Veel Mexicaanse soorten verliezen hun vleesetende bladeren, en ontspruiten sappige bladeren, of sterven af naar ui-achtige "bollen" om tijdens de winter kurkdroge omstandigheden te kunnen overleven. Het vocht dat ze tijdens het groeiseizoen nodig hebben wordt geleverd door ofwel een hoge grondwaterstand, door een hoge luchtvochtigheid of door veel neerslag. In tegenstelling tot veel andere vleesetende planten die zonnige locaties nodig hebben, gedijen Pinguicula's in een halfschaduw of zelfs schaduwrijke omstandigheden.

De val

Het blad van een Pinguicula is glad, hard en sappig, meestal fel groen of roze van kleur. Afhankelijk van de soort, zijn de bladeren tussen de 2 en 30 cm. lang. De bladvorm is afhankelijk van de soort, maar is meestal omgekeerd eivormig, spatelvormige, of recht.

Verspreid over het oppervlak van het blad zitten 2 soorten gespecialiseerde klieren, meestal alleen aan de bovenkant, met uitzondering van P. gigantea en P. longifolia ssp. longifolia

De eerste soort klieren bevinden zich op steeltjes en scheiden een kleverige vloeistof af die zichtbaar is als glimmende druppeltjes op het bladoppervlak. Deze natte verschijning helpt waarschijnlijk om prooi te lokken die opzoek is naar water (een soortgelijk verschijnsel wordt waargenomen bij de zonnedauw). De druppels scheiden slechts in beperkte mate enzymen af en dienen vooral om insecten te vangen. Na contact met een insect, zullen deze klieren extra bindmiddel afscheiden uit speciale reservoir cellen gelegen aan de voet van hun steel. Het insect zal beginnen te worstelen, wat ervoor zorgt dat meer klieren slijm zullen produceren. Sommige soorten kunnen de rand van hun blad buigen zodat nog meer klieren in contact kunnen komen met het gevangen insect.

Het tweede type klier ligt plat op het bladoppervlak. Zodra de prooi gevangen wordt door de klieren op steeltjes zal de spijsvertering beginnen, de eerste stroom van stikstof zet de tweede soort klieren aan tot het produceren van enzymen. Deze enzymen breken de verteerbare bestanddelen van het insect af. De vloeistoffen die bij het afbreken vrijkomen, worden opgenomen door cuticulaire gaten in het bladoppervlak. Uiteindelijk blijft allen het chitine skelet van het insect op het bladoppervlak achter.

De gaten in de opperhuid, ten behoeve van het verteringsmechanisme, vormen een uitdaging voor de plant, omdat deze een onderbrekingen vormen in de cuticula (waslaag) die de plant beschermt tegen uitdroging. Hierdoor leven de meeste Pinguicula's in een vochtige omgeving.

Pinguicula's zijn meestal alleen in staat om kleinere insecten te vangen, of insecten met een groot vleugeloppervlak. Stuifmeel kunnen ze ook verteren als dat toevallig op het bladoppervlak terechtkomt. Het verteringssysteem kan slechts éénmaal functioneren, dus als een bepaald gebied van het blad een insect heeft verteerd, dan kan datzelfde stuk niet meer opnieuw een ander insect verteren.

De wortels

Het wortelstelsel van de Pinguicula soort is relatief onderontwikkeld. De dunne, witte wortels dienen vooral als een anker voor de plant en om vocht te absorberen (voedingsstoffen worden geabsorbeerd door de bladeren). In de winter zullen bij gematigde soorten de wortels afsterven (behalve bij de P. alpina ) Dit gebeurt tijdens het vormen van de hibernacula. Bij de paar epifytische soorten die er zijn, zoals P. lignicola, vormen de wortels zuignappen om zich mee te kunnen verankeren.

De bloem

Zoals bij de meeste vleesetende planten steken de bloemen ver boven de rest van de plant uit, zodat de kans op het vangen van mogelijke bestuivers wordt verminderd. De meeste Pinguicula bloemen zijn blauw, paars of wit, vaak overgoten met een gele, groene of roodachtige tint. P. laueana en P. caryophyllacea zijn uniek in het hebben van opvallende rode bloemen. Pinguicula's worden vaak gekweekt en gekruist in de eerste plaats om de bloemen.

De vorm en kleur van de Pinguicula bloemen worden gebruikt bij het bepalen om welke soort het handelt.

Voortplanting

De ronde ei-vormige zaaddozen openen zich als het droog is, en komen er een groot aantal kleine (0,5-1 mm) bruine zaden bloot te liggen. Als er vocht aanwezig is sluit de zaaddoos weer, om het zaad te beschermen. Zodra de zaaddoos weer droog is opent deze zich weer om verspreiding mogelijk te maken door de wind. Veel soorten hebben een netto-achtig patroon op het zaadoppervlak om hen in staat stellen om op het wateroppervlak te landen zonder te zinken. Veel niet-epifytische Pinguicula soorten groeien namelijk in de buurt van water.

Naast seksuele voortplanting door zaad, kunnen veel Pinguicula's zich ook ongeslachtelijk voortplanten door middel van vegetatieve vermeerdering. Veel leden van het geslacht vormen broedknoppen (gemmae) tijdens of kort na de bloei (bijv. P. vulgaris), die uitgroeien tot nieuwe, genetisch identieke, volwassenen. Een paar soorten vormen nieuwe uitlopers zoals P. calyptrata en P. vallisneriifolia, terwijl andere aan de bladranden plantjes vormen, zoals P. heterophylla en P. primuliflora.

Algemene Verzorgingstips

Kijk ook bij P. grandiflora voor specifieke verzorging van een winterharde soort.

Water

Licht

Temperatuur

Grond

Vermeerdering

P. agnata 'CSUF' met bladstek. Fotograaf: Rick Moors
P. agnata aphrodite met bladstek. Fotograaf: Rick Moors
P. emarginata met bladstek. Fotograaf: Rick Moors
P. rotundiflora met bladstek. Fotograaf: Rick Moors
P. esseriana bladstekjes. Fotograaf: Rick Moors
P. esseriana bladstekjes na 2 a 3 maanden. Fotograaf: Rick Moors
Bladstekken
Op het internet is te lezen dat bij Pinguicula's bijna alleen maar winterbladen gebruikt worden voor bladstekken. Uit ervaring blijkt dat met succes ook zomerbladen gebruikt kunnen worden. Dit geld o.a. voor P. esseriana.
Er zijn 2 manieren om aan zomerblaadjes te komen voor het bladstekken:
  1. Bij het oppotten of verpotten vallen er nog wel eens wat van de blaadjes af, gebruik deze om te stekken.
  2. Als je de plant gewoon in de grond hebt staan kan je de blaadjes er niet zomaar afpakken en zullen ze er ook niet zomaar afvallen. Bekijk eerst hoeveel bladeren er aan de plant zitten. Het is belangrijk dat je wel genoeg bladeren aan de moederplant laat zitten zodat deze nog ongestoord verder kan groeien! Haal nooit meer dan de helft van de bladeren eraf! Gebruik een lange pincet zodat je gemakkelijk bij het aangroeipunt kan komen. Pak het blad bij het aangroeipunt en geef voorzichtig een klein rukje aan het blad. Dit kleine rukje is meestal al voldoende om het blad los te trekken.
Leg de blaadjes gewoon naast de moederplant op hetzelfde medium en druk ze heel lichtjes aan zodat vooral het voetje van het blad de turf raakt. Vaak ontstaat daar toch wel het nieuwe plantje. Na ongeveer 2 á 4 weken zullen er nieuwe bladeren bij het puntje te zien zijn. Met een hogere luchtvochtigheid gaat het sneller is de ervaring.
Op het moment dat het een echt plantje begint te worden, het formaat is dan ongeveer gelijk aan de top van je pink, is het tijd om het te verpotten. Pinguicula's houden niet van verpotten, schep daarom het plantje met grond en al eruit. Hiervoor kan je een theelepeltje gebruiken. Maak een klein kuiltje in een nieuwe pot gevuld met grond en leg het plantje hierin en drukt hem voorzichtig aan en je hebt een nieuwe Pinguicula!

Soorten

Links

Interessante sites waar informatie te vinden is over Pinguicula's